26 augustus 2019
Essay
door Willemijn van den Geest.
Ik heb het aan mijn benen
dat het pijn doet dreunen over
planken van een kast vol glas
het is de wind
dat ik nog loop
Buiten zie je overeind gebleven
pelgrims wankelen op rails en
ogen op af-
brokkelende einders houden alsof
dingen elkaar nog ergens brengen kunnen
hun jas te krap de tongen
dubbel van verwarring en men houdt
zeer dapper de bedoeling in de armen
Er zijn momenten hele dagen soms
dat ik binnen denk aan vleugels en de
dapperheid aan het vertrappen
van het glazen plan
alleen als het windstil is huil ik
als de weg zich dan splijt en men
kiezen en bedenken moet en je weet
het is maar groeipijn het geheel
verklaarbaar samensmelten van de delen
de waarheid zit in mijn glas wijn dat het
niets is
Kom dan wind met je zweepslag
ik moet toch lopen van je?
Ik heb het aan mijn benen dat
het pijn doet maar er zijn momenten dagen
zelfs dat
nee.
Het is de dronken tong spuugt halve woorden
uit in mijn verwarring het is niets
Kom dan wind met je zweepslag
kom dan wind
kom met je zweepslag ik moet toch
lopen
Willemijn van den Geest (1988) studeerde Nederlandse taal en cultuur en Filosofie in Groningen en deed haar master Filosofie aan de UvA in Amsterdam, waar zij momenteel woont. Zij volgde een jaar een opleiding aan de schrijversvakschool in Amsterdam, maar is daar inmiddels mee gestopt. In het najaar van 2018 deed zij mee aan Vers van het Mes, georganiseerd door Perdu in samenwerking met DeBuren. Zij houdt van poëzie die het humoristische met het ernstige weet te combineren en is dol op woordgrappen en taalfouten.
Deze tekst verscheen eerder in #36 Het fenikscomplex.
DIT BERICHT DELEN