14 maart 2024
roergebied
Nog even en we laten het nieuwe nummer op je los. Om de pijn van het wachten wat te verzachten, kan je je hier verdiepen in ‘Met Rumi’ van Mei-yun Boswinkel. In dit kortverhaal speelt Boswinkel met de transformatie van een nieuwsgierige buur naar een voyeur die volledig in andermans leven wordt gezogen.
‘Met Rumi’
Dat ene raam aan de overkant van de straat onderscheidde zich die dag van de andere afgeschermde ramen. Tegen de tijd dat het begon te schemeren, waren de shutters verdwenen. Er verscheen een meisje. Ze klom op de vensterbank om een lichtjesslinger langs de reling op te hangen. Rumi zat al die tijd achter haar bureau. Wachtend op het volgende telefoontje, staarde ze naar het schouwspel op de bovenste verdieping van de etageflat onder haar.
Voortaan hing er een set gordijnen voor dat ene raam. Het meisje hield die vaker open dan dicht. Net een theaterpodium, dacht Rumi.
*
Haar bed stond bij het raam. Rumi keek neer op haar hoofd, op haar bruine haar dat over het kussen uitwaaierde en zwart kleurde door de paarse gloed van de lichtjesslinger. Elke ochtend werd het meisje gewekt door een vrouw die in alle opzichten haar tegengestelde was: kleiner, voller, donkerder, een korter kapsel, maar wel hetzelfde golvende haar. Rumi beeldde zich in dat de stemmen aan de andere kant van de lijn uit hun monden kwamen. Mijn telefoon gaat sinds vanochtend niet aan. Me smartwatch wil nie koppele. Bakken, bakken met geld betaal ik om deze presentatietool te gebruiken, en nou laat jullie schijtsoftware me opnieuw in de steek!
Het meisje kleedde zich aan terwijl de vrouw het dekbed terugsloeg. Rumi kon zich niet meer voorstellen continu een moeder om zich heen te willen hebben. Ze zag hoe het meisje op aanwijzing van haar moeder bundeltjes kleren van de vloer raapte en deze in de wasmand gooide. Hoe de moeder met haar vingers door de haren van het meisje kamde. Hoe ze haar hand tussen de schouderbladen van het meisje legde. Hoe ze samen de kamer verlieten.
*
Het was moeilijk om niet te kijken. Rumi deed haar best, maar het werd er niet beter op toen de hitte kwam.
‘Goedemiddag, met Rumi.’
Aan de overkant van de straat draaide het meisje zich om in haar bed. Ze droeg deze zomer alleen een beha en een slip. Rumi wenste dat zij ook op haar rug kon liggen, met gespreide armen en benen. De man in haar headset zei iets over zijn zoontje, een iPad, een val vanaf de badrand. Het meisje pulkte aan de band van haar slip. Ze stak haar hand tussen haar dijen. Rumi wendde haar hoofd af. Met haar muis sleepte ze het gesprek in de wacht.
Ik moet haar een briefje sturen, dacht ze terwijl ze de notitievelletjes bestudeerde die de randen van haar computerscherm omlijstten: de vaste boodschappenlijstjes, het nummer van de installateur, inloggegevens, wachtwoorden, verjaardagen, de data waarop ze haar moeder zou bellen. Maar hoe?
Ze wist niet hoe het meisje heette of op welk nummer ze woonde. Rumi trok aan de hendel van haar stoel. Het onderstel klapte omlaag. Ze duwde de rugleuning zo ver mogelijk naar achteren, pakte haar haar muis van het bureau en liet zich toen plat op haar rug vallen. Voortaan zou ze slechts een vluchtige blik werpen, nam ze zich voor. Ooit zou het meisje verdwijnen, opgaan in de omgeving zoals de notitievelletjes.
‘Sorry,’ zei Rumi terwijl ze de muis over haar bezwete buik wreef en de man uit de wachtrij bevrijdde. ‘U viel even weg. Kunt u het probleem herhalen?’
*
Achteraf kon Rumi het moment precies aanwijzen. Ze werd gewekt door een kletterend geluid. Nog loom van de slaap was ze onder het laken vandaan gerold. Buiten was de lucht blauw geweest ondanks de vallende hagel. Ze had alle ramen in het appartement op een kier gezet. In de werkkamer was ze op haar knieën voor de vensterbank gaan zitten. Ze had haar hand naar buiten gestoken. Ergens in de verte blafte een hond, loeiden sirenes. Het was donker aan de overkant. De lampjes van de lichtjesslinger waren uit. Het bed was leeg. Het hoofdkussen was verdwenen. Een logeerpartijtje, dacht Rumi. Ze kwam overeind en drukte een hagelsteen tegen haar plakkerige hals.
De volgende dagen bleef de kamer leeg. Het meisje had er waarschijnlijk gewoon genoeg van en was daarom vertrokken. Naar haar vader. Een rentenier, stelde Rumi zich voor. Een jongere man met een groot huis aan de andere kant van de stad, die het niet erg vond dat zijn dochter haar kleren dwars door de kamer liet slingeren. Misschien had het meisje haar postuur wel van hem, haar bolle wangen, die lange armen en benen.
*
Het was de moeder die als eerste de slaapkamer binnenkwam. Rumi merkte haar op net nadat ze de laatste klant van de dag had geholpen. De moeder deed geen moeite om de lichtjesslinger aan te doen. Ze sloeg het dekbed naar achteren, legde het hoofdkussen terug en liep toen de kamer uit. Rumi boog zich dichter naar het raam. Een silhouet verscheen in de verlichte deuropening. De persoon stapte de kamer binnen en ergens in Rumi’s borst spatte er iets uit elkaar.
*
In de weken daarna was het meisje de hele dag in de slaapkamer. Ze zat op bed met een laptop op haar schoot, haar rug weggezakt in het kussen. Rumi had haar eigen computer een kwartslag gedraaid zodat ze haar in de gaten kon houden. Soms was het meisje alleen, soms kwamen er andere meisjes langs. Even slungelige types met net zulk lang haar als het meisje vroeger had. De lichtjesslinger bleef aan, ook overdag.
Na een aantal maanden kon het meisje alleen nog maar onder de deken liggen, roerloos, het uiteinde over haar neus en mond getrokken zodat alleen haar kale hoofd nog zichtbaar was. Rumi keek toe hoe de moeder telkens de deken terugsloeg tot onder haar kin. Ze is nog zo jong, dacht Rumi. Over een tijdje staat ze vast weer naast haar bed.
*
Rumi belde haar moeder vlak voordat ze zou inklokken. Het was nog donker buiten toen ze de werkkamer binnenliep.
‘Zo dan,’ zei haar moeder toen ze opnam, ‘je bent me nog niet vergeten.’
Het meisje was er nog steeds, maar haar hoofd zag er kleiner uit, en ze was niet alleen, er stonden mensen rondom het bed.
‘Tuurlijk niet,’ zei Rumi. ‘Waarom zou ik?’
‘Grappig, normaal begin je altijd met dat toontje.’
‘Welk toontje?’
‘Alsof ik een van je klanten ben.’
Meer mensen kwamen de slaapkamer binnen. Ze knielden neer naast de rand van het bed, legden hun knokkels tegen haar ingevallen wangen. Hun ruggen onttrokken haar lichaam aan Rumi’s zicht.
‘Dus,’ ging haar moeder verder, ‘ik hoorde van papa dat je nog altijd druk bent?’
‘Nee.’ Rumi probeerde haar stem stabiel te houden. ‘Nee ja, gewoon. Jij?’
‘Prima,’ zei haar moeder op dezelfde koele toon.
‘Mooi.’
‘Ja.’
Rumi zette haar mobiel op de speaker. Ze knielde neer bij het kastje onder haar bureau. Aan de andere kant van de lijn hoorde ze haar moeder zuchten.
‘Als er iets is, mag je me best bellen. Je hoeft niet het vaste moment af te wachten.’
‘Ik weet het,’ zei Rumi terwijl ze haar camera tevoorschijn haalde. ‘Maar er is niks.’
‘Oké, ik zeg het alleen maar.’
Ze hingen op. In een ideale wereld had ze dit niet gedaan hield Rumi zichzelf voor terwijl ze de dop van de lens trok. Het objectief schoof zoemend naar voren. Ze richtte de camera op het raam.
Er werden stoelen de kamer binnen getild.
Er ging een dienblad met glazen rond.
Er was een lange man met net zulk bruin haar als het meisje eerder had.
De vader, vermoedde Rumi.
Tegen de tijd dat de zon tussen de gebouwen zakte, waren alleen hij en de moeder er nog. Ze waren ieder aan een kant van het meisje gaan liggen en hadden hun handen op haar buik gelegd. Rumi staarde naar het tafereel op de display van haar camera. De laatste getuigen, dacht ze. Vader, moeder en ik.
*
Het meisje lag er nog. In dezelfde houding als de vorige nacht. Een man in een zwart pak boog zich over haar heen. Hij knoopte haar nachthemd los. Rumi stond in haar pyjama voor het raam. Met trillende handen richtte ze de camera iets lager en zoomde in. De man waste de huid die op sommige plekken was gaan rimpelen. Hij knipte de nagels, sloot de ogen met een plakkertje en hechtte de mond dicht. Achter hem kwam de moeder de kamer binnen met in haar armen een lichtgroene jurk die Rumi nog nooit had gezien. Samen kleedden ze het meisje aan. Ze legden haar hoofd terug op het kussen en vouwden haar handen op haar borst. De moeder knielde neer naast het bed, de man verliet de kamer en voordat Rumi goed en wel besefte wat ze deed, bewoog haar lichaam zich al door het appartement, langs de voordeur, de overloop op, door het trappenhuis, naar de straat, om de hoek. Ze waren net naar buiten gekomen. De vader stond voor de ingang met de man te praten. De mannen keken op, staarden haar aan.
‘Ik,’ Rumi probeerde haar ademhaling rustig te krijgen, ‘ik vind–’
‘Mevrouw,’ begon de man terwijl hij een blik uitwisselde met de vader. ‘Ik weet niet wat uw bedoeling is met die camera, maar ik wil u dringend verzoeken om…’
Rumi knikte. ‘Ja,’ zei ze langzaam.
‘Ja, natuurlijk. Sorry.’ Ze draaide zich om, droop af.
*
‘Dag mama.’
Vanuit de deuropening van haar werkplek keek Rumi naar de overkant. De lampen van de lichtjesslinger waren uit. Iemand had het raam open gezet. De gordijnen bolden langzaam op in de avondbries.
‘Er is iets gebeurd. Niet met mij, maar met iemand in de buurt.’
Aan de overkant gingen de eerste lampen aan. De ramen veranderden in gelige vierkantjes van licht waarin silhouetten bewogen.
‘Ik leg het je morgen uit.’
Mei-yun Boswinkel (2003) is vaak op pad, op zoek naar andermans verhalen. Momenteel studeert ze Creative Writing aan ArtEZ. Ze werd afgelopen zomer geselecteerd voor het zomerkamp van Das Mag. Haar eerdere werk bracht haar in de finale van de ILFU Verhalenwedstrijd 2022.
DIT BERICHT DELEN