7 mei 2020
roergebied
© Pablo Cepeda
I
de Chinese toeristen hebben Spaans geleerd
ze volgen de opgestoken paraplu als een middelvinger
tenslotte is de torenspits minder indrukwekkend dan verwacht
want ingepakt als een zelfbouwpakket waarvan het resultaat door de stelling schemert
glorierijk was het verleden, vandaag een reliek van hoe ze toen dachten
dat het nu zou moeten
de vrouwen tekenen hun wenkbrauwen bij als zwarte spitsbogen boven hun ogen
in voortdurende minachting verblijven ze
om te voorkomen dat iemand op hun frons komt liggen
iets doet ontspannen of ontlast
ze willen niet de indruk wekken van traankanalen
de Nederlanders praten hard om te compenseren wat er niet te vertellen valt
en de kinderen niezen onbeschroomd als ze langslopen
en de broekjes van tieners zijn te kort
ze zoeken openlijk naar wat hen later vreselijk overschat zal lijken
in het gestel brult oorverdovend de mastodont van binnenkort
of walst de ranke demoiselle
mijn lief is nieuw hier
ze zegt dat niezen een orgasme is in het klein
en dit terras bij zevenendertig graden
haar aan haar geboortestreek in Frankrijk doet denken
alleen zijn de mensen stiller hier, hebben ze meer te overpeinzen
of cijferen ze zichzelf weg ten voordele van de geschiedenis
die hangt om ons heen als een boerka van glasramen
ze hurkt en zoekt de gepaste iso-waarden op haar analoge camera
voor een kiekje dat ze mogelijk achteraf zal bekijken, misschien inkaderen
ophangen is overdreven, waar wij samen gaan wonen moet er plaats zijn
voor een nest waar een omheining op stroom rond staat
met een voltage waar zelfs een paard van tegen de vlakte plooit
II
tussen de kathedraal en de huizen is een net gespannen
een enorme hangmat die brokstukken opvangt
daar verzamelen zich overbodigheden van allerlei slag:
geraniums, met potgrond en al uit ramen gekieperd,
liggen over het raster verspreid als een ontploft lijf
af en toe vallen er hompen aarde door de mazen
op de passanten
die vrezen dat met deze hitte de regen zelf tot gruis verdroogt
de buren in de deuropening staren de bezoekers weg
voor ze ostentatief voor hun drempel vegen
de zorgen stapelen zich op als toeristen – vuiligheid
in het licht van de midzomer is iedereen nochtans mooi
het geeft pas problemen als alles te veel schakeert
belangrijk duidelijk leesbaar te zijn
al een geluk van de soldaten op straat en dat blauw
is welkom als een nieuw soort hemel
de erkers voor de ramen beletten het interieur te zwellen
en naar buiten te barsten, hier heeft men dubbel glas
scherven zijn er al genoeg, en grootvaders, en kleinzoons, en dochters en moeders
delen dezelfde neuzen: we beroeren als een wateroppervlak
het scherm van telefoons, elke rimpeling genereert betekenis, niet nadenken
nooit willen doen alsof je meer kent dan alles wat bestaat
– bijvoorbeeld: ‘Er worden hele levens in kledingcontainers gedumpt. Meer nog: de ophaaldienst trof er op een blauwe maandag zelfs een levend hangbuikvarken aan. Het scheelde niet veel of het beest werd naar Afrika verscheept om daar als bonten accessoire om de nek te worden geslagen, knorrend nog en zwaarder dan de equatoriale zon.’ Zo formuleerde een vrijwilliger tamelijk onethisch op het journaal –
alles fietst gezapig voorbij
met de uren trekt men harder aan de rem
en rond de middag staat alles stil om te smelten
dan valt er ’s nachts weer wat te drinken
vloeibaar geworden ijsjes
spoelen de voegen tussen de kasseien schoon
en we likken
men hoort het geslurp al dagen op voorhand
het is te warm om te vrijen
maar niet om het ons in te beelden
III
er woedt een oorlog van idiomen
en ooit zullen oorsprong, afgeleide en nieuwkomer zich scharen rond hetzelfde bord
de maaltijd heeft de textuur van samengeperste darmen
en de energetische kracht van een volgroeid stel hersenen
weet jij hoe je een bloemkool met worst klaarmaakt
volgens de Vlaamse norm
als we in nieuwsfeiten zouden praten, zegt mijn lief:
de Russen schenden luchtruimen, rijke voetballers betalen zwijggeld
autisten helpen de politie op de dienst gevonden voorwerpen
niet verloren: waar het ordehandhaving aangaat, ben je nooit iets kwijt
in dat geval hadden we gesprekken die ‘de wereld in zich opzuigen’
en dansten we niet als bange kinderen de hinkstapsprong
om de plassen heen
op welk punt van het spreken begin je ook te denken in een vreemde taal
ik wil iets slims opmerken over taalbouwsels, die hutjes in het bos gemaakt van takken
maar zij spreekt in het Frans en ik moet voor het eerst weer luisteren
ze zegt: het heeft geen zin om na je middagdutje verfrissing te zoeken in de sacristie
terwijl de stad buiten in een woestijn verandert
ze bedoelt natuurlijk woestenij en een halfuurtje slapen is gerechtvaardigd
als je tegen de dertig aanloopt als tegen een schuifraam
waarvan je dacht dat het openstond
de sacristie is trouwens een bar geworden
en in tegenstelling tot de gangbare opvattingen over lichaamstemperatuur
gaan warme dranken je niet verkoelen
mijn opa is overleden aan hydrocutie, zeg ik
als we de kathedraal binnenlopen is het niet de luchtvochtigheid die ons de adem beneemt
ze fluistert in mijn oor dat ze een kind van mij zal hebben
ik weet niet of ik vereerd ben
of verantwoording zoek
Hans Depelchin (°Oostende, 1991) is schrijver en performer. Hij behaalde een master vergelijkende moderne letterkunde en studeerde in 2019 af aan de opleiding woordkunst van het Antwerpse conservatorium. Hans stond in de finale van Naft voor Woord 2017, won Babylons Interuniversitaire Literaire Prijs 2018 (proza) en publiceerde kortverhalen en poëzie in Tirade, Extaze, Kluger Hans, Deus Ex Machina, DW B en Het Liegend Konijn. Daarnaast geeft hij les aan de SAMWD Zottegem en de Academie Borgerhout. Zijn debuut verschijnt in oktober 2020 bij Uitgeverij De Geus.
De gedichten die je net las kwamen tot stand tijdens de hittegolf van vorige zomer. Toen konden we ook niet bewegen. Elke overeenkomst met de huidige klimatologische en relationele omstandigheden berust op louter toeval.
DIT BERICHT DELEN